Ezekiel 33

Ik zal de Nijl laten opdrogen en het hele land aan goddeloze mensen overleveren. Ik zal Egypte met alles erop en eraan door andere volken laten verwoesten. Ik, de Here, heb het gezegd. 1Ik zal de Egyptische afgoden en de beelden bij Memfis vernietigen en er zal geen koning meer zijn in Egypte, verwarring en paniek zullen er heersen. 2De steden in Patros aan de bovenstroom van de Nijl, Soan en Thebe zullen door mijn hand in puinhopen worden veranderd. 3Ik zal mijn toorn uitgieten over Sin, het sterkste fort van Egypte, en de inwoners van Thebe vernietigen. 4Ik zal Egypte in brand steken, Sin zal onder hevige pijn wegkwijnen. De muren van Thebe zullen door stormrammen worden overwonnen en voor Memfis zullen dagen van wanhoop aanbreken. 5De jonge mannen van Avan en Pi-Beset zullen sterven door het zwaard en de bevolking zal als slaaf worden weggevoerd. 6Als Ik de macht van Egypte kom breken, zal het ook een zwarte dag voor Tachpanches zijn. Donkere wolken zullen boven haar hangen en haar dochtersteden zullen als gevangenen worden weggevoerd. Het zal afgelopen zijn met haar trotse macht. 7Zo zal Ik Egypte straffen en de Egyptenaren zullen weten dat Ik de Here ben.” ’

8Een jaar later kreeg ik op de zevende dag van de eerste maand van het elfde jaar van koning Jojakins gevangenschap deze boodschap: 9‘Mensenzoon, Ik heb de arm van de farao, de koning van Egypte gebroken en hij is niet gezet of gezwachteld om hem weer sterk genoeg te maken om een zwaard te kunnen hanteren. 10“Want,” zegt de Oppermachtige Here, “Ik ga optreden tegen de farao en zal zijn beide armen breken, de gezonde arm en de arm die al eerder gebroken was. Ik zal zijn zwaard op de grond laten kletteren. 11En de Egyptenaren zal Ik naar vele landen verbannen. 12De armen van de koning van Babel zal Ik echter sterk maken en Ik zal hem mijn zwaard in de hand geven. Maar de armen van de farao, de koning van Egypte, zal Ik breken en Ik zal hem voor de koning van Babel laten kermen als iemand die dodelijk gewond is. 13Ik zal de handen van de koning van Babel sterk maken, terwijl de armen van de farao krachteloos langs zijn lichaam zullen hangen. Ja, als Ik de koning van Babel mijn zwaard in de hand geef en hij het over het land Egypte zwaait, zal Egypte weten dat Ik de Here ben. 14Ik zal de Egyptenaren onder de volken verspreiden, zodat zij beseffen dat Ik de Here ben.” ’ 15

De trots van Assyrië

16Op de eerste dag van de derde maand in het elfde jaar van koning Jojakins gevangenschap ontving ik deze boodschap van de Here: 17
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Ez. 31:3.
18
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Ez. 31:2-3.
‘Mensenzoon, zeg tegen de farao, de koning van Egypte, en tegen al zijn onderdanen: “Vergelijk uzelf met het oude Assyrië, een groot en machtig volk dat leek op een ceder van de Libanon, vol met dikke mooie takken die dienden als schaduw voor het woud, met zijn top hoog in de wolken.
19Zijn wortels groeiden diep in de vruchtbare aarde. Hij groeide hard door de overvloed aan grondwater waarvan ook de bomen rondom hem hun deel kregen. 20Hij torende hoog boven de andere bomen uit. Dankzij al het water dat zijn wortels en takken konden opzuigen, groeide hij snel. 21De vogels nestelden tussen zijn takken en in zijn schaduw brachten de wilde dieren hun jongen ter wereld. Alle machtige volken van de aarde leefden in zijn schaduw. 22Hij was sterk en mooi en had prachtige volle takken, omdat zijn wortels diep in de grond een overvloed aan water opzogen. 23Deze boom was langer en mooier dan alle andere bomen in de tuin van God, geen enkele cipres had zulke takken als hij. Geen kon zich meten met zijn dikke knoesten, geen enkele boom kon met hem wedijveren in schoonheid. 24Alle bomen in Eden benijdden hem om de pracht die Ik hem had gegeven.

25Maar Assyrië is trots en arrogant geworden,” zegt de Oppermachtige Here. “Omdat zij zichzelf hoog boven de anderen heeft verheven en in haar trots tot aan de wolken reikt, 26heb Ik haar uitgeleverd aan een machtig volk, dat haar heeft vernietigd als straf voor haar goddeloosheid. Ik heb haar verstoten. 27Een leger uit Babel, het wreedste ter wereld, is haar land binnengevallen, heeft haar omgehakt en haar laten liggen zoals zij is gevallen. Haar takken werden verstrooid over de bergen, dalen en rivieren van het land. Allen die in haar schaduw leefden, gingen weg en lieten haar daar liggen. 28De vogels pikten haar twijgen weg en de wilde dieren scharrelden tussen haar takken rond. 29Laat daarom geen enkele boom trots worden om zijn eigen pracht en proberen hoger te reiken dan de wolken. Want zij zullen worden veroordeeld en in het dodenrijk belanden, samen met alle sterfelijke mensen van deze wereld.” 30De Oppermachtige Here zegt: “Toen zij viel, liet Ik de zeeën om haar treuren en liet Ik hun rivieren stoppen met stromen. Ik kleedde de Libanon in het zwart en liet de bomen van de Libanon uitdrogen. 31De volken beefden van angst door het geluid van haar val, toen Ik haar neerwierp in het dodenrijk, samen met haar bondgenoten. En alle andere bomen van Eden, de mooiste en beste bomen van de Libanon, waarvan de wortels diep in het grondwater staken, zijn getroost omdat zij haar in het dodenrijk terugzagen. 32Ook al haar bondgenoten werden vernietigd en verdwenen met haar. Zij gingen met haar de diepte van het dodenrijk in, de volken die in haar schaduw hadden geleefd.

33Och Egypte, uw glorie en pracht is groot onder de bomen van Eden, de volken van deze wereld. Maar net als Assyrië zult ook u samen met al deze andere onreine volken in het diepst van het dodenrijk neerdalen. U zult zich bevinden te midden van de volken die u veracht en die met het zwaard werden gedood. Dit is het lot van de farao en zijn ontelbare onderdanen,” zegt de Oppermachtige Here.’
Copyright information for NldHTB